woensdag 11 januari 2017

Robert Carsen met Het Sluwe Vosje in Mulhouse (****)

Enric Martinez-Castignani & Lucie Silkenova
© Klara Beck
DE ONSTILBARE DORST NAAR HET LEVEN

Wie Janáčeks muzikale genie enigszins tracht te vatten kan niet anders dan inzoomen op zijn biografische achtergrond. Al sinds 1620 staat zijn Moravische geboortegrond onder Oostenrijks bestuur. Generaties lang worden de Tsjechen door Oostenrijkers en Duitsers als Untermenschen behandeld. Het Tsjechisch verdwijnt als officiële taal, de begoede burgerij spreekt ze enkel met het huispersoneel. Wij Vlamingen, kunnen ons daar iets bij voorstellen. Maar de geknechte Tsjechische volksziel blijft leven in de muziek; in allerlei patriottische koorverenigingen vindt het nationale volksgevoel een thuishaven.

Janáček wordt geboren in het arme gezin van een dorpsonderwijzer. Te arm om een piano te huren oefent hij zijn partituren van Bach op een klavier dat hij met krijt heeft getekend op de tafel. Hij wordt verliefd op één van zijn leerlingen, Zdenka Schultz, huwt met haar kort voor haar 16e verjaardag maar zal haar daarna nog weinig consideratie gunnen. Zijn gekweld huwelijksleven zal de voornaamste thema's aanleveren voor zijn opera's : passie, verraad, valse trots, schuld en verzoening.

Janáček wordt een militant verdediger van de Slavische cultuur. Het keurslijf van de Duitse cultuur ervaart hij als een bezetting. Een intense devotie voor de verachtte Tsjechische taal nestelt zich in zijn werk. In Brno weigert hij de tram te nemen omdat die toebehoort aan een Duitse firma. Met het ontstaan van de Tsjechische Republiek aan het einde van de Eerste Wereldoorlog gaat voor Janacek een droom in vervulling. Hij schrijft Het Sluwe Vosje (Spitsoortje) in volle patriottische euforie en weet zich in zijn privé-leven en als kunstenaar bevleugeld door de adoratie voor zijn 37 jaar jongere muze Kamilla Stösslova.

Janáčeks oeuvre heeft onmiskenbare universele dimensies. Het trilt van leven en energie, van jeugdige wildheid en verlangen naar vrijheid en geluk. "Ik heb Spitsoortje geschreven voor het woud en voor de droefheid van mijn late jaren" schrijft hij aan zijn muze. Dat woud is het magische kader waar mens en dier de liefde beleven. De muziek die Janáček voor zijn vrolijk-melancholische dierenfabel bedacht, luistert naar die natuur. Ze zit vol ongeduld en spreekt van seksueel verlangen. Het animale in de natuur werkt erotisch prikkelend voor de mensen (een boswachter, een schoolmeester, een pastoor, een stroper). Allen zijn ze in de ban van de wilde en onweerstaanbare, maar afwezige zigeunerin Terynka. Wellicht zou Nietzsche, de filosoof van het leven, een fan geweest zijn van Janáčeks levensbevestigende opera's, althans van Het Sluwe Vosje.

Een zeer herkenbaar onderscheid tussen Janáček en Wagner werd door Milan Kundera ooit als volgt geformuleerd aan de hand van een fragment uit Het Sluwe Vosje: "De onderwijzer heeft veel gedronken en dwaalt heel alleen door de velden. Hij ziet een zonnebloem en, omdat hij dolverliefd is op een vrouw (Terynka), denkt hij dat zij het is. Hij valt op de knieën en verklaart zijn liefde aan de zonnebloem. Het gaat hier slechts om zeven maten, maar ze bezitten een diep aangrijpende intensiteit. Die zeven maten worden later niet meer herhaald, ze worden op geen enkele andere manier verder ontwikkeld. We staan hier lijnrecht tegenover de Wagneriaanse emotionaliteit gekenmerkt door een langgerekte melodie die telkens slechts één gevoel uitdiept, doorgrondt, verruimt en het tot de roes versterkt. Bij Janáček zijn de gevoelens niet minder intens, maar ze zijn uiterst gebald en dus van korte duur."
Wanneer Janacek écht op dreef is dan snak ik wel eens naar een Wagneriaanse herhaling of doorwerking.

Robert Carsen heeft deze productie gecreëerd voor de Vlaamse Opera in 2001 en voor Straatsburg gerecycleerd met een andere scenograaf. Dit keer is het Gideon Davey die tekent voor de decors: een heuvellandschap met een herfstbladerentapijt voor het eerste en tweede bedrijf, een wit laken om sneeuw te simuleren in het derde bedrijf, een lentefris grastapijt voor de finale, dit allemaal prachtig uitgelicht door Peter van Praet. Deze productie, ingestudeerd door Maria Lamont, is van een betoverende eenvoud en Carsen heeft geen moeite gedaan om het stuk te actualiseren naar de gevoelswereld van vandaag. De mensen missen soms wat profiel, de dieren charmeren door hun mimetische nabootsingen van onze vertrouwde viervoeters en gevederde vrienden van het boerenerf.
De insecten zijn geweerd uit het stuk, alleen zoogdieren en vogels hebben het podium gehaald. De vosjes verschijnen uit holen in de bodem. De vaak dansante muziek van Janáček vindt in de choreografie van Philippe Giraudeau een sympathieke visuele tegenhanger. De bruiloftsdans die het tweede bedrijf afrondt, eindigt met een sexorgie. Ook de boswachter beleeft zijn erotische fantasieën in een droom. Zijn Terynka is het Vosje.

De akoestiek van het auditorium van La Filature is verrassend goed niettegenstaande de granieten wanden. De contrabassen hebben een goede definitie, de pauken klinken als pauken, de piccolo strooit zijn zilveren draden als confetti in Janáčeks imaginaire woud.

Dat het Orchestre Philharmonique de Strasbourg Janáček op een overtuigende manier kan spelen dat hadden we onder Marko Letonja al kunnen vaststellen toen De Zaak Makropoelos op de affiche stond. Antony Hermus weet dat niveau van precisie en gedisciplineerd musiceren niet helemaal te bereiken. Op de lessenaars ligt de Universal-editie van Charles Mackerras, allicht de definitieve versie van het werk als we de gezaghebbende musicoloog Jiri Zahradka mogen geloven. Hermus is geen liefhebber van extreme dynamiek. Orkestrale tutti zijn weliswaar zeldzaam in het stuk maar zelfs in de slotmaten behoudt hij een zekere gereserveerdheid. Gelukkig laat hij het orkest gepast uitbundig musiceren tijdens de droomsequens van de boswachter.

Met Lucie Silkenova en Sophie Marilley was het vossenpaar adequaat bezet. Hun duet vond ik niet echt overtuigend. Oliver Zwarg als de boswachter liet een mooi, bijna slavisch timbre horen en een kernachtige bariton. We zien hem graag eens terug, bijvoorbeeld als Alberich. Martin Bárta als Harasta ging niet enkel aan de haal met het zigeunerinnetje Terynka waar iedereen van droomt, maar was ook nog eens de beste man op het toneel. Mireille Capelle als de vrouw van de boswachter, Guy de Mey als de onderwijzer, Enric Martinez-Castignani als pastoor kunnen niet in dezelfde mate boeien.

De volgende afspraak met Het Sluwe Vosje is gepland in Brussel in de regie van Christophe Coppens.

Oudere recensie van Het Sluwe Vosje : Frankfurt

Geen opmerkingen: