woensdag 16 december 2015

Robert Carsen met LA BOHEME in Antwerpen (****)


© Annemie Augustijns / ROH

DE DOOD ALS WAKE-UP CALL

Giacomo's Puccini's "La Bohème" is best wel een beetje autobiografisch. Als berooide student aan het conservatorium van Milaan deelt hij een tijd lang een kamertje met Pietro Mascagni. Het is zo klein dat de beide vrienden afspraken dienen te maken over de uren die ze wensen te besteden aan hun studie om mekaar niet teveel te storen. s'Avonds zetten ze een stapje in de wereld en versieren ze meisjes in de Galleria. Toch geven ze samen, in verhouding, een enorme som uit om de partituur van Parsifal te kopen. Zowel Mascagni als Puccini zal van zijn "vie de bohème" relatief snel afscheid kunnen nemen. Tien jaar later hebben beide componisten zich opgewerkt tot supersterren, Mascagni met Cavalleria Rusticana, Puccini met Manon Lescaut.

Maar hoe zit het met de dichter Rodolfo en zijn bohémien-vrienden uit Henry Murgers "La vie de bohème", dat aan de basis ligt van Puccini's opera? Gaat het om echte professionele kunstenaars of talentloze vagebonden? Murgers vriend Theodore Pelloquet meende in 1861 reeds : "La vie de bohème is hoegenaamd geen poëtisch boek over jeugd, over zorgeloosheid en vrolijkheid. Integendeel, een ziekelijk en ronduit bedriegend boek is het, van waaruit de zonde je toegrijnst en waarin de jeugd zich opdirkt als een overjarige verleidster ; de zorgeloosheid is geveinsd en probeert niet zozeer een poëtisch aandoende leegloperij te verbergen, als wel de verachterlijke apathie van mensen die moed noch talent hebben. Dichters noemen ze zichzelf, Denkers en Artiesten, maar in werkelijkheid houden deze mensen noch van de wetenschap, de poëzie of de kunst. Ze hebben zich uitgedost in de kleren - of eerder de vermomming - van dichters, denkers en artiesten, en dit om toch maar geen eerlijk beroep te moeten uitoefenen en om elke gelijkenis te vermijden met de bourgeoisie, die ze belachelijk maken en waar de meesten van hen zich boven stellen"

Hier wringt het schoentje inderdaad. Puccini oefent kritiek uit op de personages en voelt tegelijk met hen mee, zegt dramaturg Ian Burton. Van kritiek merk ik niets, van medeleven des te meer. Bij Mimi's dood beweent hij zijn eigen jeugd als bohémien-student. Wanneer hij die passage componeert, schrijft hij : "Ik begon te wenen als een kleine jongen. Het was alsof ik mijn eigen kind zag sterven."

In feite heeft Puccini geen catharsis voorzien voor zijn vrolijke bende, niet voor de dichter Rodolfo en zijn vrienden, niet voor het publiek dat 2 uur lang aan hun lippen heeft gehangen. Na de dood van Mimi stort Rodolfo in mekaar. De bohémiens eindigen als complete losers want geen van hen heeft Mimi ook maar een sikkepit verder kunnen helpen. Eén van de aangrijpendste momenten van deze legendarische productie van Robert Carsen doet zich daarom voor, helemaal op het einde. Tijdens de slotmaten zien we hoe de vier vrienden zich langs de vier windstreken van het toneel verwijderen terwijl Rodolfo, alleen achterblijvend, zich vermant en zich aan het schrijven zet. Voor hem is Mimi's dood een wake-up call voor een meer voldragen kunstenaarsschap. Zoals hij daar aan zijn schrijftafel plaatsneemt durf je hopen dat hij alle poëtisch aandoende leegloperij in de steek zal laten om de volgende Mimi in zijn leven een betere kans te gunnen. Een sterker beeld voor de beëindiging van de "vie de bohème" van deze jonge mensen had Carsen wellicht niet kunnen bedenken.

Deze 22 jaar oude productie, één van de succesnummers van Marc Clemeur, en die nu reeds voor de vierde maal door Opera Vlaanderen wordt hernomen, heeft niets van haar oorspronkelijke frisheid verloren. Wat is het dat deze productie zo tijdloos maakt ?

Er is de scenografische stunt van de zolderkamer met niets meer als een buffetpiano, een bed, een schildersezel en de emblematische kachel met schouwpijp die tot in de nok van de toneeltoren reikt. De scène is voortreffelijk uitgelicht door Jean Kalman. Er zijn geen muren, het speelvlak is gereduceerd tot een eiland van 4 op 4 meter, de rest is open ruimte waarin nonchalant de schrijfsels van de dichter Rodolfo rondslingeren. Zo stel ik mij wel eens de componeerruimte voor van de dilettantische veelschrijver Rossini. De toegang tot de kamer is enkel mogelijk via een luik in de toneelvloer, dat hier nooit ouderwets aandoet. Het dwingende van deze scenografische keuze is duidelijk: de acteurs hebben niet de ruimte om zich over te geven aan de holle gestiek waar het operabedrijf al te vaak onder lijdt. Carsen bereikt daarmee vrijwel hetzelfde effect als Carlus Padrissa twee jaar geleden in Keulen door het speelvlak voor het duet tussen Parsifal en Kundry in de ruimte te beperken tot niet meer dan een tafel.

Er is de gedifferentieerde regie van het koor in Café Momus. Dat geldt eveneens voor het goed presterende kinderkoor. Ook hier geen overbodige decors, alleen een uitvergroting van de "vie de bohème" : een decadent spel met kreeften en champagne en een aanzet tot een collectieve strip-tease.

De tolhekscène is volledig gestript van alle decoraanwijzingen uit het libretto. De focus komt daarbij als vanzelf op de interactie van de beide koppels te liggen. In het laatste tafereel zien we de mansarde terug. Ditmaal trekt Carsen een stevig blik lentegevoel open door het dieptragische einde van Mime te laten versmelten met een paasbloementapijt.

Opera Vlaanderen had weer eens een homogene bezetting bijeen gezocht. Ik zag de tweede bezetting. Daarin deed Luciano Ganci als Rodolfo zich het meest opmerken. Ganci is niet meteen een "jeune premier" die sex uitstraalt zoals David Hobson in de legendarische productie van Baz Luhrman maar hij weet vocale zinnelijkheid te paren aan een geëngageerd spel. Ganci klonk een beetje als een ongeslepen diamant met een zeer aangenaam timbre en een mooie projectie. Monica Zanettin had een goede indruk achtergelaten als Amelia in Brussel. In het middenregister klonk de stem niet altijd even fraai en het vibrato soms te weelderig, maar in de spinto momenten kon ze daarentegen heel goed overtuigen. De temperamentvolle Hasmik Torosyan als Musetta kon een uitstekende "Quando men vo" voorleggen. William Berger kon even goed overtuigen als Marcello.

Maar misschien was de beste speler op het veld toch nog dirigent Antonio Fogliani. Hij liet het orkest heerlijk musiceren en we zien hem graag terug in gelijksoortig repertoire. Dynamisch en agogisch was deze lezing heel evenwichtig. Ze had kleur en detail zonder zich ooit over te geven aan overdreven pathos. Opera Vlaanderen mag nu stilaan denken aan een nieuwe Puccini-cyclus.

1 opmerking:

TineTiers zei

FANTASTISCH