zondag 9 november 2014

KHOVANSJTSJINA in Antwerpen (****)


FIRE WALK WITH ME

Khovansjtsjina is Modest Moesorgski's spiritueel testament. Niet alleen omdat het een beeld ophangt van de deemstering van het oude Rusland maar vooral omdat het eindigt met een sacrale handeling, met name de zelfverbranding van een geloofsgemeenschap. Daarmee herinnert het aan Parsifal, het spirituele testament van Richard Wagner, veel meer dan de "Legende van de onzichtbare stad Kitezj", een werk van Rimsky-Korsakov dat wel eens de "Russische Parsifal" wordt genoemd.

Khovansjtsjina zoomt in op authentieke historische gebeurtenissen tussen 1682 en1698, de woelige periode waarin Peter de Grote aan de macht kwam. Doch meer dan een historische opera is het een operameditatie over de geschiedenis. Het is een verhaal over de menselijke onmacht de geschiedenis te beïnvloeden. In het middelpunt van dit historisch fatalisme staat het mystiek pessimisme van de Oud-Gelovigen. Naar verluidt zouden 20.000 gelovigen zichzelf aan de vlammen hebben overgeleverd gedurende die periode.
Na Boris Godunov was Khovansjtsjina het tweede deel van wat een trilogie moest worden. Wodka stak er een stokje voor. Het valt te betreuren dat Moesorgski zijn drankzucht moest bekopen met de dood zodat van het derde deel van de geplande trilogie, over de opstand van Pougatchev, niets in huis is gekomen.

Wie Khovansjtsjina als het zwakkere broertje ven Boris Godoenov beschouwt doet het werk onrecht aan. Dat zulk wantrouwen leeft onder de operafans leken de lege plaatsen te suggereren van de parterre. Deels kan dat liggen aan de chaotische verhaallijn die finaal nergens naartoe leidt. Zoals alle grote meesterwerken is Khovansjtsjina een opera die erom vraagt om gevoelsmatig te worden beleefd. Dat kan zeer goed zonder in detail vertrouwd te zijn met de historische figuren. Het volstaat de drie strijdende machten te onderscheiden die tegenover mekaar staan : de Streltsy onder leiding van Ivan Khovanski, het regentschap in de figuur van Vasili Golitsyn, en de Oud-Gelovigen aangevoerd door hun spiritus rector Dosifej. De intrigant Shaklovity wandelt doorheen het hele stuk als een koele observator. Halverwege het stuk krijgt hij een morele opwaardering van de auteur en mag hij een aria lang zijn woordvoerder zijn.

Op de achtergrond schemert de figuur van Peter de Grote maar of Moesorgski dat bewind als een nieuwe dageraad heeft gezien, zoals de officiële geschiedschrijving dat wil, valt sterk te betwijfelen. Omdat er teveel hiaten zijn in de partituur zullen we dat nooit met zekerheid weten maar zijn correspondentie met Vladimir Stassov wijst in een andere richting.

Het zijn de reactionairen, de Oud-Gelovigen, die de hervormingen van Peter volledig verwerpen, die de pessimistische visie van de auteur lijken te delen. Hun zelfgekozen autodafe stelt ons voor een probleem : "Het idee dat een groep mensen wordt verleid door een man die collectieve zelfdestructie als ultieme doelstelling heeft, is een uiterst beangstigend idee", zegt regisseur David Alden heel terecht. "Door de muziek worden we op het verkeerde been gezet. In de context van een politiek eindspel voel je wel sympathie voor die Oud-Gelovigen die de catastrofe erkennen en zich helemaal losmaken van de machtsberekening, het geweld de hysterie en het rollenspel van de verschillende leiders."

Anders uitgedrukt: omdat de Oud-Gelovigen de enige moreel onbezoedelde personages zijn in het stuk, winnen ze onze sympathie wanneer wij ze, aan de hand van Moesorgski's empathische muziek, uit de geschiedenis zien stappen. Of zoals David Alden het stelt: het is schoonheid van een angstwekkende soort.

Bij zijn dood liet Moesorgski Khovansjtsjina onvoltooid achter in een pianoreductie. Rimski-Korsakov die het werk vervolgens orchestreerde, deelde de liberale ideeën van Stassov en greep de lacunes aan om een meer optimistische lezing van de geschiedenis op de opera te projecteren. Voor het slotkoor gebruikte hij Moesorgski's melodie, voegde er een toonschilderende voorstelling van vuur aan toe in de figuratie van het orkest en beëindigde de opera met een climax op de mars van de Preobrazjenski-garde (de persoonlijke lijfwacht van Peter).

Vandaag wordt doorgaans de latere orchestratie van Sjostakovitsj gevolgd die dichter bij de intenties van de componist is gebleven. Sjostakovitsj, die was opgevoed om het Sovjetstandpunt inzake Russische geschiedenis te aanvaarden (waarin Peters hervormingen ondubbelzinnig positief werden voorgesteld), zag bijgevolg geen enkele reden om Rimsky's slotkoor te verwerpen. Hij behield de reprise van de Preobrazjenski-mars en breidde de finale nog uit met een symfonisch naspel op het dageraad-thema waarmee de opera aanvangt.

Elk operahuis dat de intenties van de componist wil respecteren wordt door de finale gedwongen tot het maken van een keuze. In Wenen gebruikte Claudio Abbado het uitdovend slotkoor dat Igor Stravinsky in 1913 voor Diaghilev produceerde. Dat deed ook Kent Nagano onlangs in München. Soms komen er nieuwe noten aan te pas zoals in 1996 toen Paul Daniel een gelijkaardige fade-out finale samenstelde voor De Munt. Over de keuze van Opera Vlaanderen straks meer.

David Alden koos ervoor om het minder specifiek over Rusland te hebben en meer over onze wereld. Zoals zo vaak is dat een vloek en een zegen tegelijk. Scenografisch was deze productie bepaald geen hoogvlieger, vooral in de twee eerste bedrijven. Paul Steinberg had twee vaalgrijze mobiele wanden laten aanrukken. Twee grote wijzers van een wandklok wisten ons te melden dat de dageraad aan de Moskva begint om kwart over 6. Verder had deze klok geen functie meer. Het weinige meubilair leek afkomstig van een ministerie of een goedkoop cafetaria. De rode camouflagepakken van de Streltsy waren lelijk. Twee spots vanuit de zaal zorgden voor schaduweffecten op de wanden. Meestal werkte dat behoorlijk irritant; in de laatste twee bedrijven werden ze meer een meer functioneel en enigszins bepalend voor de sfeer.

Van het eerste bedrijf onthoud ik alleen het a capella koor en de intrede van Ivan Khovansky. Ante Jerkunica klinkt potent vanaf het eerst ogenblik van zijn optreden. Hij produceert een mooie klank en beweegt met een grote natuurlijkheid. Gelukkig wordt hij ook door het orkest opgejaagd met zijn prachtig leidmotief. Alexey Antonov als Dosifej beschikt niet over het charisma of de natuurlijke autoriteit om in de huid te kruipen van een religieuze leider die tot collectieve zelfmoord weet aan te zetten. Zijn bezwerende lichaamstaal was vaak clichématig. Rokkenjager Andrej Khovanski was goed bezet met Dmitry Golovnin.

Het tweede bedrijf, ten huize van vorst Golitsyn, is scenisch beter aangekleed met een groene gordijnwand, een kroonluchter en 3 pronkerige stoelen. Een foto van de regentes Sophie versiert de wand. Golitsyn is een karakterloos personage en zo klinkt hij ook uit de mond van Vsevolod Grivnov.Elena Manistina als Marfa laat een vrij onstabiel geluid horen. Problematisch zijn de registerovergangen. Het middenregister beheerst ze nog het best hetgeen redelijk goed uitkomt in de waarzeggersscène. Het trio van de machthebbers maakt weinig indruk. Van een clash tussen politiek en religie kan nauwelijks sprake zijn.

Bij het begin van het derde bedrijf is het Liene Kinča die opvalt met haar expressieve sopraan in het kleine rolletje van Soesanna. Gelukkig is het ergste dan achter de rug. De omslag komt met de monoloog van Shaklovity, in meerdere opzichten dus een aria met een scharnierfunctie. Het triviale decor moet ook Alden pijn aan de ogen hebben gedaan want hij laat het doek zakken voor Shaklovity's grote showstopper. Oleg Bryjek paart een mooie slavische toon aan een genereuze emissie en maakt er het vocale hoogtepunt van de avond van. Met zijn deukhoed en trenchcoat lijkt hij op Orson Welles in "The Third Man". Voor het koor van de dronken Streltsy doen Alden en David Laera een poging tot choreografie met het koor en die lukt heel aardig. Hun vrouwen, gepimpt als kortgerokte prostituees hebben de handen vol met shoppingtassen. Voor Alden is dit een typische op de spits gedreven scène, maar het is leuk gedaan, waarna het Moskause plein warempel transformeert in een publiek eroscentrum. Ook Marfa en Dosifej krijgen langzaam aan meer profiel.

Een wand van rode en zwarte horizontale banden siert het interieur van Ivan Khovanski's herenhuis. De kroonluchter mocht hij lenen van Golitsyn. Ivan Khovanski speelt niet zozeer de ongelikte beer als wel de schatrijke selfmade-man die zijn privébelang najaagt en zijn libido tracteert op snoepjes als Perzische slavinnen. Hij flirt met het gevaar, speelt met een pistool en jaagt er zijn Perzische slavin de daver mee op het lijf. Het dansen neemt hij grotendeels voor zijn rekening met een verkrachting als orgelpunt. Zijn einde voorvoelend hult hij zich in een zwart spandoek en rolt van tafel na de fatale schoten. Een puike prestatie van Jerkunica. Met de troepen van Peter in aantocht is dit het moment van afscheid nemen. Het koor doet dit vanuit de zaal. Golitsyn wordt achtervolgd met zoeklichten als in een Kuifje-film, de gevangen Streltsy-soldaten krijgen Abu Ghraib-zakken over het hoofd. Van de opkomst van de Preobrazjenski-garde maakt Alden een flauwe karikatuur.

Marfa en Dosifei leveren intussen het beste van zichzelf. Dat is niets te vroeg want de finale, één van de meest overweldigende van het gehele repertoire, is grandioos. Ze gaat in de versie van Valery Gergiev, dat wil zeggen, ze volgt de orchestratie van Sjostakovitsj tot aan de Preobrazjenski-mars en breekt dan plots af. Zo had ik het slotkoor nog nooit live gehoord en het overtuigde mij volledig. De determinatie en de lotsverbondenheid van de geloofsgemeenschap komt er sterker door tot uiting en Wagner zou dit zeker een paar minuten langer volgehouden hebben. In vergelijking hiermee is de finale van Rimsky-Korsakov, zoals je die nog kan zien in video-opnamen van het Bolsjoi ronduit belachelijk. Sommige musicologen, zoals Francis Maes, prefereren de versie Stravinsky. Optisch werd de zelfverbranding gerealiseerd met heel eenvoudige middelen, door projectie van de vlammen op de koorleden.

Het mag duidelijk zijn dat in Khovansjtsjina een glansrol is weggelegd voor het koor. De nieuwe koorleider Jan Schweiger had het koor van Opera Vlaanderen blijkbaar zeer goed geprepareerd want haar all-round prestatie was voortreffelijk.

Wat Dmitri Jurowski aan de orkestbak ontlokte was in alle opzichten voorbeeldig: het thema van de dageraad, het exotisme van de dans van de Perzische slavinnen, de resonerende tuba's, de voor Moesorgski zeer typische dramatische accenten in het slagwerk. Laat Jurowski vooral zijn zin doen de komende jaren, zolang hij nog aan Opera Vlaanderen verbonden is.

Noot : Afgaande op het parcours dat Alexey Tikhomirov en Julia Gertseva reeds hebben afgelegd zou ik durven vermoeden dat zij merkelijk beter presteren als Dosifej en Marfa, zodat de eerste bezetting waarschijnlijk de voorkeur verdient.

Geen opmerkingen: